zaterdag 2 juli 2011

Doop deel 1: Inleiding

Altijd heb ik het onderwerp doop gemeden. 
  • Het is voer voor achterkamertjes discussies in de torentjes van gemeenten. 
  • Het houd ons van de straat (en dat is in dit licht niet iets positiefs). 
  • Het laat ons de connectie met de straat en de bredere samenleving verliezen. 
Nu ik er toch iets over ga zeggen (in het volgende deel zal ik toelichten waarom), wil ik eerst aangeven waar het me echt om draait in deze inleiding.

De gewone man uit de straat heeft moeite te begrijpen dat die mensen die de waarheid en ware liefde gevonden hebben zoveel verdeeldheid onder elkaar kennen. Dit is overigens niet iets nieuws. Al in de brief aan de Korinthiers blijkt het onderwerp doop tot verdeeldheid te leiden:

10 Broeders en zusters, in de naam van onze Heer Jezus Christus roep ik u op om allen eensgezind te zijn, om scheuringen te vermijden, om in uw denken en uw overtuiging volkomen één te zijn. 11 Door Chloë’s huisgenoten is mij namelijk verteld, broeders en zusters, dat er verdeeldheid onder u heerst. 12 Ik bedoel dat de een zegt: ‘Ik ben van Paulus,’ een ander: ‘Ik van Apollos,’ een derde: ‘Ik van Kefas,’ en een vierde: ‘Ik van Christus.’ 13 Is Christus dan verdeeld? Is Paulus soms voor u gekruisigd? Of is het in de naam van Paulus dat u bent gedoopt? 14 Ik dank God dat ik niemand van u – behalve dan Crispus en Gajus – heb gedoopt; 15 niemand van u kan dus zeggen dat hij in mijn naam is gedoopt. 16 Ja, ik heb ook nog Stefanas en zijn huisgenoten gedoopt, maar ik kan mij niet herinneren dat ik nog iemand anders heb gedoopt. 17 Ik ben immers niet door Christus gezonden om te dopen, maar om te verkondigen – en niet door middel van diepzinnige welsprekendheid, want dan zou het kruis van Christus van zijn kracht worden beroofd.
Mijn standpunt was altijd: als God de vorm van de doop echt zo belangrijk vond had hij het duidelijker in de bijbel gezet. Zo staat bijvoorbeeld de specificatie van de tempel in hoofdstuk na hoofdstuk tot in detail uitgewerkt. Toen ik tot geloof kwam heb ik gehoor gegeven aan de oproep die de gemeente die ik toen bezocht aan mij deed. Toch heeft het leven me op een punt gebracht eens naar dit onderwerp te moeten kijken en vind ik het waardevol, na ruim een jaar naar dit onderwerp gekeken te hebben, wat te delen over mijn ervaringen.

Het heeft me veel nieuwe inzichten op laten doen die mogelijk ook relevant zijn voor een ander. Wel wil ik meteen aangeven dat voor mij al die tijd overeind is blijven staan dat het onderwerp vooral niet tot verdeeldheid moet leiden. De bijbel spreekt over één doop, en in zijn reaktie geeft Paulus aan de Korinthiers hetzelfde aan; als we de doop tot verdeeldheid laten leiden dan stellen we ons zeer menselijk op, het is God die waakt over ons geestelijk leven en ons geestelijk doet groeien:

Wanneer u afgunstig en verdeeld bent, dan bent u toch gebonden aan de wereld, dan leeft u toch als ieder ander? 4 Wanneer de een zegt: ‘Ik ben van Paulus,’ en een ander: ‘Ik van Apollos,’ bent u dan niet als alle andere mensen?
5 Wat is Apollos eigenlijk? En wat is Paulus? Zij zijn niet meer dan dienaren die u tot geloof hebben gebracht, beiden op de wijze die de Heer hun heeft geschonken. 6 Ik heb geplant, Apollos heeft water gegeven, maar God heeft doen groeien. 7 Het is niet belangrijk wie plant of wie begiet; alleen God is belangrijk, want hij doet groeien. 8 Wie plant en wie begiet hebben hetzelfde doel, al worden ze ieder apart beloond overeenkomstig de moeite die ze zich hebben gegeven. 9 Dus wij zijn medewerkers van God en u bent zijn akker.

Deze tekst zou ik als conclusie centraal willen stellen: Het is niet belangrijk wie plant of wie begiet; alleen God is belangrijk, want hij doet groeien. Dit is in lijn met de vragen die de Joden stelden over Abraham; Abraham diende de Heer reeds jaren voordat hij besneden werd. De Joden vroegen zich af, hoe zat het met zijn geloof voordat hij besneden werd? Was dit wel geldig? God antwoord dat Abraham reeds voor zijn besnijdenis rechtvaardig en gelovig was door zijn vertrouwen op God. De besnijdenis was niet iets waar je je op voor kan laten staan of wat je tot voordeel zou strekken. Het is alleen een teken van bevestiging van de belofte van God. Het wordt hier nog verder uitgewerkt, iemand die besneden is, maar zich niet goed gedraagt is gelijk aan een onbesnedene, iemand die onbesneden is maar De Heer dient is gelijk aan iemand die besneden is.
Zowel in het oude testament onder de besnijdenis, als in het nieuwe testament onder de doop, is de conclusie dus eenduidig. 

Waar het dan wel om draait? Oude sporen geeft het heel mooi weer:

     De Korintiërs bliezen zich op, “de één voor de één en tegen de ander”. In vleselijke gevoelens wandelden ze naar de mens (1 Kor. 3:3). Paulus zegt echter: “Wie plant en wie begiet zijn één” (1 Kor. 3:8). “Want wie onderscheidt u? En wat hebt u, dat u niet hebt ontvangen? En als u het dan hebt ontvangen, waarom beroemt u zich, alsof u het niet had ontvangen?” (1 Kor. 4:7).
Paulus zelf bracht de grondbeginselen in praktijk, die hij had ontvouwd in zijn brief (1 Kor. 12:4,5,12,24). Er is verscheidenheid van genadegaven, die evenwel gegeven zijn door één Geest. Er is verscheidenheid van bedieningen, maar het is dezelfde Heer, die ze zal gebruiken ten goede van allen. Evangelist, herder, leraar: de gaven zijn nutteloos en ijdel, als God ze niet toebedeelt. Het is noodlottig als in een gemeente deze vleselijke houding heerst, de één voor de één en tegen de ander, zelfs als de oorzaak niet eens bij de dienstknechten van de Heer ligt.

In verband hiermee stelt Paulus de vraag: “Is Christus gedeeld?” (1 Kor. 1:13; 12:12). Laat het kruis van Christus niet vergeten worden. Hij is de Heer der heerlijkheid, de ene grondslag van de Gemeente (1 Kor. 3:11). Ware dienst leidt ertoe dat mensen met Christus verbonden worden. Ze plaatst zichzelf niet op de voorgrond. Vier dingen zijn nodig voor een dienstknecht van God: 
  1. Een hart waarop door de Geest van de levende God de naam van Christus is geschreven (2 Kor. 3:3).    
  2. Het openbaren van de waarheid, waardoor men zich aan elk menselijk geweten aanbeveelt voor Gods aangezicht (2 Kor. 4:2).
  3. Zich in alles aanbevelend als dienaars van God, in veel volharding (2 Kor. 6:4) 
  4.    Niet zichzelf aanbevelend, maar enkel door de Heer. Zo iemand is beproefd (2 Kor. 10:18). Dit laatste punt kunnen we aanmerken als het belangrijkste.

Geen opmerkingen: